Neurodiversiteit in 2025: trends, cijfers & inzichten over ADHD, autisme, hoogbegaafdheid & dyslexie
- Anouk Vermolen

- 2 dagen geleden
- 12 minuten om te lezen
Neurodiversiteit is een begrip dat we in 2025 veel voorbij hebben zien komen in wetenschappelijke publicaties, artikelen, podcasts en op social media. Het gaat over de natuurlijke variatie in het menselijk brein en dat daaruit verschillende manieren van denken en functioneren voortkomen.
In die variatie is er een gemiddelde die de norm bepaald, dit noemen we neurotypisch. De term neurodivergentie omschrijf een brein dat significant afwijkt van dat gemiddelde en daarmee van de maatschappelijk gestelde norm.
Neurodivergente breinen omvatten onder meer mensen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), autisme spectrumstoornissen, hoogbegaafdheidĀ en dyslexie. Deze diagnoses duiden op verschillen in hoe informatie wordt verwerkt, aandacht wordt gereguleerd of sociale signalen worden geĆÆnterpreteerd. Wereldwijd is dit 15 tot 20% van de wereldbevolking.
Deze verschillen zijn niet alleen ālabelsā: ze hebben impact op hoe mensen werken, leren, communiceren en samenwerken in systemen zoals organisaties en onderwijsinstellingen. Het is dus niet alleen een individueel thema, maar een maatschappelijke en organisatorische uitdaging.
Neurodiversiteit in 2025: trends, cijfers & inzichten over ADHD, autisme, hoogbegaafdheid & dyslexie. Wat zien we en wat zegt dat?
In dit artikel
1. Wetenschappelijke inzichten 2025: ADHD, autisme & subtypen
In 2025 verschenen diverse onderzoeken die neurowetenschappelijke en gedragsinzichten combineren. Hieronder 3 belangrijke veranderingen in perspectief op neurodiversiteit.
1.1. Nieuwe classificaties in autisme: wat het is, hoeveel % in Nederland en waarom dit nieuw perspectief biedt
Recent onderzoek gepubliceerd in Nature GeneticsĀ toont aan dat autisme bestaat uit vier subtypen die te onderscheiden zijn op basis van biologie en gedrag.
Wat is autisme?Ā
Als we het hebben over autisme, dan spreken we over het brede begrip autismespectrumstoornis (ASS). In Nederland is dit zo'n 3% van de bevolking. Het onderzoek laat zien dat binnen deze brede duiding meerdere vormen van neurodivergentie vallen met verschillende genetische profielen, ontwikkelingspaden en kenmerken: van sociale interactie-uitdagingen tot combinaties met andere cognitieve verschillen zoals ADHD.
Autisme, of een autismespectrumstoornis (ASS), is een neurodevelopmentale variatie die zich uit in verschillen in sociale communicatie, repetitief gedrag en manier van informatieverwerking. Het spectrum is breed en uniek per persoon. Sommige mensen met een autisme diagnose hebben bijvoorbeeld beperkte taalvaardigheid en anderen zijn worden onderscheden door specifieke interesses of cognitieve vaardigheden.
Wat laat dit onderzoek zien?
Geen ƩƩn-size-fits-all meer:Ā Door autisme in meerdere subtypes te classificeren, erkennen we dat de ene persoon met autisme wezenlijk andere behoeften en sterktes heeft dan de andere. Dit helpt om diagnose en ondersteuning veel persoonlijkerĀ te maken dan het traditionele āspectrumā-model.
Betere zorg en ondersteuning:Ā Met duidelijkere subtypen kunnen hulpverleners en onderwijs-/werkomgevingen gerichter ondersteuning bieden die past bij iemands unieke profiel, wat de effectiviteit van interventies kan verhogen.
Meer begrip én minder stigma: Door te erkennen dat autisme niet één uniforme stoornis is maar verschillende manieren van functioneren, verschuift het perspectief van pathologie naar verschillend brein met potentieel. Dit sluit aan bij de neurodiversiteitsbenadering dat diversiteit in cognitieve stijlen geen defect is, maar een waardevolle menselijke variatie.
Deze nieuwe indeling helpt om autisme beter te begrijpen, te waarderen en te ondersteunen, en opent de deur naar een zorgvuldiger, inclusiever en effectiever aanpak voor mensen met autisme.
1.2. Brede cognitieve verschillen: verder kijken dan het diagnoselabel
Recente studies laten zien dat zelf-identificatie als neurodivergentĀ waardevolle aanvullende informatie oplevert. Als het gaat om gewoonten, voorkeuren en ervaringen, blijkt zelfidentificatie inzicht te geven dat in traditionele diagnostiek vaak onderbelicht blijft.
Wat zijn cognitieve verschillen?
Met brede cognitieve verschillen bedoelen onderzoekers dat mensen kunnen afwijken van de

neurotypische norm. Denk hierbij aan: aandacht, prikkelverwerking, informatieverwerking, planning of creatief denken. Hierbij hoeft het dus niet altijd binnen ƩƩn diagnose te vallen.
Denk aan mensen die zich herkennen in kenmerken van ADHD of autisme, maar (nog) geen officiƫle diagnose hebben, of bij wie meerdere profielen overlappen.
Deze benadering erkent dat neurodivergentie geen strikt afgebakend hokje is, maar eerder een continuüm van cognitieve stijlen.
Wat laten deze onderzoeken zien?
Meer inzicht dan een label alleen: onderzoek gepubliceerd via PMC toont aan dat zelf-identificatie als neurodivergent vaak beter voorspelt hoe iemand werkt, samenwerkt en energie ervaart, dan een enkel diagnostisch label. Dit is vooral relevant in werkcontexten, waar formele diagnoses lang niet altijd bekend of gedeeld zijn.
Relevanter voor de praktijk: waar diagnoses vooral klinisch zijn ingericht, sluit zelf-identificatie beter aan bij dagelijkse realiteit. Denk hierbij aan hoe iemand omgaat met deadlines, prikkels, autonomie of samenwerking. Dat maakt deze benadering waardevol voor organisaties die inclusiever willen werken zonder te medicaliseren.
Verschuiving van medisch naar functioneel denken: deze inzichten dragen bij aan een bredere verschuiving. We gaan weg van uitsluitend medische classificatie en bewegen ons richting meer functioneel begrip van hoe mensen denken en werken. Dat past binnen een neurodiversiteitsbenadering waarin verschillen niet primair als probleem, maar als uitgangspunt worden gezien.
1.3. Onderzoek & onderwijs: neurodiversiteit vaak onderbelicht, maar krijgt meer aandacht
Onderwijsinstellingen en onderzoeksvelden zijn historisch ingericht op de neurotypische norm. Dit betekent dat leerstrategieƫn, toetsing en academisch succes vaak impliciet uitgaan van ƩƩn dominante manier van leren, plannen en communiceren.
Systematische reviews gepubliceerd op arXiv wijzen erop dat neurodivergente perspectieven hierin nog onvoldoende zijn meegenomen. Zowel in onderzoeksopzet als in interpretatie van resultaten.
Wat laten deze reviews zien?
Beperkte representatie van neurodivergente ervaringen: veel studies over leren, ontwikkeling en prestaties houden onvoldoende rekening met neurodivergente deelnemers, of beschouwen verschillen vooral als verstorende factor in plaats van als invalshoek.
Aanbevelingen voor inclusieve curricula: onderzoekers pleiten voor curricula die meer ruimte bieden aan verschillende leerstijlen, tempoās en vormen van informatieverwerking. Niet als āaanpassing achterafā, maar als structureel uitgangspunt.
Actieve betrokkenheid van neurodivergente stemmen: Een belangrijke aanbeveling is het actief betrekken van neurodivergente mensen in onderzoek: niet alleen als onderzoeksobject, maar als co-onderzoeker, adviseur of ervaringsdeskundige. Dit vergroot zowel de kwaliteit als de relevantie van kennis.
Wat betekent dit perspectief?
Deze inzichten maken duidelijk dat neurodiversiteit niet alleen een individueel of organisatorisch vraagstuk is, maar ook een epistemologisch vraagstuk: wie bepaalt wat kennis is, en vanuit welk brein die kennis wordt geproduceerd?
Het onderstreept dat echte inclusie verder gaat dan beleid of terminologie. Het vraagt om herziening van hoe we leren, onderzoeken en betekenis geven aan cognitieve verschillen.
2. De werkplek: kansen, obstakels en inclusie in organisaties
De werkplek is in 2025 een van de belangrijkste plekken waar het debat over neurodiversiteit samenkomt. Niet alleen omdat werk een groot deel van ons leven inneemt, maar ook omdat organisaties bij systemen zijn waarin normen, verwachtingen en structuren zichtbaar worden.
De toename van diagnoses Ʃn zelfidentificatie als neurodivergent maakt duidelijk dat neurodiversiteit geen randverschijnsel is, maar een structureel gegeven binnen teams en organisaties. Tegelijkertijd laat recent onderzoek zien dat erkenning alleen niet genoeg is: de manier waarop werk is ingericht, bepaalt of cognitieve diversiteit daadwerkelijk tot zijn recht komt of juist frictie veroorzaakt.
2.1. Organisaties en cognitieve diversiteit
De EYĀ Global Neuroinclusion at Work Study 2025Ā laat zien hoe groot de groep neurodivergente medewerkers inmiddels is. In deze internationale studie geeft 42% van de respondenten aan ADHD te hebben of zich daarin te herkennen, 17% autismeĀ en 18% dyslexie. Deze cijfers maken duidelijk dat neurodiversiteit geen uitzondering meer is, maar een substantieel onderdeel van de beroepsbevolking. Dit is dus iets waar organisaties structureel rekening mee moeten houden.

Tegelijkertijd benadrukt het onderzoek dat neurodivergente medewerkers vaak specifieke kwaliteiten en cognitieve sterktesĀ meebrengen. Denk aan creatieve probleemoplossing, sterke patroonherkenning, analytisch denken of het vermogen om buiten bestaande kaders te redeneren. Volgens analyses van Human FabricĀ worden juist deze kwaliteiten steeds relevanter in een arbeidsmarkt waarin innovatie, complexiteit en aanpassingsvermogen centraal staan.
2.2. Inclusie vraagt meer dan goedbedoelde plannen
Dat cognitieve diversiteit aanwezig is, betekent echter niet automatisch dat zij ook wordt benut. Onderzoeker Jan van RijswijkĀ laat zien dat neurodiversiteit in teams zonder de juiste randvoorwaarden zelfs kan leiden tot misverstanden, uitsluiting en verhoogde spanning. Wanneer organisaties wel inzetten op diversiteit, maar onvoldoende aandacht hebben voor teamdynamiek, wederzijds begrip en waardering, blijft inclusie oppervlakkig.
Dit onderzoek onderstreept een belangrijk inzicht: neurodiversiteit is geen individueel vraagstuk, maar een systeemvraagstuk. Het gaat niet alleen om wie er in het team zit, maar vooral om hoe werk is ingericht, hoe succes wordt gemeten en welke gedragingen impliciet worden beloond.
2.3. Psychologische veiligheid als basis
Een terugkerend thema in Nederlands onderzoek is het belang van psychologische veiligheid. Een analyse gepubliceerd door Consultancy.nlĀ laat zien dat psychologische veiligheid een voorwaardeĀ is voor neuro-inclusie.
Wanneer medewerkers zich niet veilig voelen om hun manier van denken, werken of overprikkeling bespreekbaar te maken, blijft neurodiversiteit grotendeels onzichtbaar.
Met het gevolg dat medewerkers zich aanpassen, behoeften maskeren en minder leveren mogelijk is. Dit komt dus niet door een gebrek aan, maar door een gebrek aan ruimte. Daarmee gaat niet alleen individueel welzijn verloren, maar ook organisatorisch potentieel.
Als je kijkt naar onderzoeken over neurodiversiteit in 2025 zie je dat organisaties pas Ʃcht profiteren van de voordelen van deze natuurlijke variatie wanneer er verder wordt gekeken dan beleid en labels, en investeren in cultuur, veiligheid en begrip. Zonder die basis blijft cognitieve diversiteit aanwezig, maar onbenut.
3. Cognitieve verschillen buiten diagnose: onderwijs & samenleving
Neurodiversiteit laat zich niet alleen zien op de werkvloer, maar wordt al veel eerder zichtbaar. Bijvoorbeeld in het onderwijs, in de opvoeding en in hoe we als samenleving omgaan met verschillen in denken, leren en functioneren. Juist daar wordt duidelijk dat neurodiversiteit niet uitsluitend een klinisch of organisatorisch vraagstuk is, maar ook een cultureel en maatschappelijk vraagstuk. In 2025 zien we dat deze bredere context steeds vaker onderwerp is van debat, herziening en soms ook terughoudendheid.
3.1. Terminologie onder druk in het onderwijs
Een opvallend signaal in 2025 is dat sommige onderwijsinstellingen aangeven te worstelen met de term neurodivergentie. Zo besloot een hogeschool de term te verwijderen uit formele regelingen, omdat deze volgens hen te breed, onvoldoende afgebakend en juridisch onduidelijkĀ zou zijn. Dit werd onder meer besproken door Trajectum.
Dit laat een spanningsveld zien dat breder speelt in onderwijs en beleid: enerzijds is er de wens om inclusiever te zijn en ruimte te bieden aan verschillende manieren van denken, anderzijds is er onzekerheid over hoe breed inclusie mag zijn zonder aan scherpte, uitvoerbaarheid of gelijkheid te verliezen.
Dit roept vragen op:
Wanneer is een begrip helpend, en wanneer wordt het te vaag?
Hoe verhoudt inclusieve taal zich tot formele regelgeving?
En wie bepaalt uiteindelijk welke verschillen erkend worden?
3.2. Van label naar leeromgeving
Tegelijkertijd benadrukken onderzoekers en onderwijsprofessionals dat cognitieve verschillen niet altijd (en niet alleen) via diagnoses begrepen moeten worden.
Veel leerlingen en studenten herkennen zich wel in kenmerken van ADHD, autisme of dyslexie, maar beschikken niet over (of willen geen) formele diagnose. Dat betekent niet dat hun leerbehoeften minder reƫel zijn.
Steeds vaker klinkt daarom de oproep om onderwijs niet primair te organiseren rondom labels, maar rondom verschillende manieren van leren, concentreren en informatie verwerken. Dit vraagt om flexibelere didactiek, meer variatie in toetsing en ruimte voor autonomie. Dit vraagt om flexibiliteit als uitgangspunt in plaats van als uitzondering.
3.3. Maatschappelijke bewustwording en viering
Naast beleidsmatige en institutionele discussies zien we ook een beweging van zichtbaarheid en erkenning. Initiatieven zoals Neurodiversity Celebration WeekĀ benadrukken dat neurodiversiteit niet alleen iets is om te accommoderen, maar ook iets om te begrijpen, normaliseren en waarderen.
Deze week, die internationaal wordt ondersteund door scholen, universiteiten en maatschappelijke organisaties, richt zich op het vergroten van kennis en het doorbreken van stigmaās. Hiermee laten zij zien dat neurodiversiteit niet alleen een beleidskwestie is, maar ook een verhaal over cultuur, representatie en wie we als ānormaalā beschouwen.
3.4. Wat zegt dit over ons als samenleving?
De ontwikkelingen in onderwijs en samenleving laten zien dat we ons bevinden in een overgangsfase. We willen inclusiever zijn, maar zoeken nog naar taal, structuren en grenzen. We erkennen cognitieve verschillen steeds vaker, maar worstelen met hoe we die erkenning vormgeven zonder te vervallen in vaagheid of medicalisering.
Juist buiten de context van diagnose wordt zichtbaar waar de kern van neurodiversiteit ligt: niet in het label, maar in de vraag hoe flexibel onze systemen zijn voor verschillende manieren van mens-zijn.
Deze spanning maakt 2025 tot een betekenisvol jaar. Niet omdat alle antwoorden gevonden zijn, maar omdat steeds duidelijker wordt dat neurodiversiteit geen nichethema is. Het raakt aan onderwijs, beleid en de manier waarop we samenleven.
4. Terminologie & maatschappelijke interpretaties van breinverschillen
De manier waarop we spreken over cognitieve verschillen is in 2025 minstens zo bepalend als de wetenschappelijke inzichten zelf. Termen als stoornis, afwijking, diagnoseĀ en neurodivergentieĀ zijn niet neutraal: ze dragen aannames met zich mee over normaliteit, functioneren en waarde. Juist daarom is terminologie een terugkerend onderwerp van discussie.
4.1. Van stoornis naar verschil
Traditioneel worden diagnoses zoals ADHD en autisme binnen medische kaders aangeduid als stoornissen. Dat heeft klinische waarde: het maakt onderzoek, zorg en ondersteuning mogelijk.
Tegelijkertijd wijzen verschillende experts erop dat het woord stoornisĀ in de maatschappelijke context een negatieve en problematiserende ladingĀ kan hebben. Het suggereert dat er iets āmisā is, terwijl veel kenmerken van neurodivergente mensen juist ook gepaard gaan met specifieke competenties en talenten.
In een reflectie op neurodiversiteit benadrukt het Verbond van Verzekeraars dat taal invloed heeft op hoe mensen zichzelf zien én hoe zij worden benaderd door systemen zoals werk, onderwijs en zorg. Door uitsluitend te focussen op beperkingen, bestaat het risico dat we mogelijkheden, context en aanpassingsvermogen uit het oog verliezen.
4.2. Diagnose: klinisch nodig, maatschappelijk complex
Dat betekent niet dat diagnoses hun betekenis verliezen. ADHD en autisme hebben een duidelijke klinische en wetenschappelijke basisĀ en zijn vaak nodig om passende ondersteuning te krijgen. In die zin blijft diagnostiek onmisbaar.
De spanning ontstaat vooral wanneer medische terminologie ƩƩn-op-ƩƩn wordt vertaald naar maatschappelijke contexten. Wat in de spreekkamer functioneel is, kan in het dagelijks leven onbedoeld leiden tot stigmatisering of verlaagde verwachtingen. Daarmee verschuift de focus van wat iemand nodig heeft om goed te functioneren, naar wat iemand āniet kanā.
4.3. Neurodiversiteit als tegenbeweging
De neurodiversiteitsbenadering biedt hier een ander perspectief. In plaats van afwijking van de norm, spreken zij over variatie in breinbedrading: verschillende manieren waarop mensen denken, voelen en informatie verwerken. Binnen dit frame staat diversiteit in denkstijlen en competenties centraal.
Deze benadering nodigt uit tot andere vragen:
Welke structuren maken functioneren moeilijk en voor wie?
Welke vaardigheden blijven onderbenut door rigide systemen?
En hoe kunnen we barriĆØres wegnemen zonder mensen te reduceren tot een label?
De terminologiediscussie laat zien dat we als samenleving zoeken naar balans. We willen enerzijds precisie en erkenning via diagnoses, en anderzijds ruimte voor menselijkheid, nuance en waardering van verschillen. Dat zoeken is geen zwakte, maar een teken van beweging.
5. Wat betekent dit voor individu, organisatie en maatschappij?
Individueel
De inzichten uit 2025 maken duidelijk dat neurodiversiteit niet los kan worden gezien van de context waarin mensen leven en werken. Breinverschillen ontstaan niet in een vacuüm: ze worden versterkt, verzacht of juist problematisch gemaakt door sociale normen, systemen en verwachtingen.
5.1. Individueel: leven tussen aanpassing en authenticiteit
Voor veel neurodivergente mensen betekent functioneren in een grotendeels neurotypisch ingerichte wereld dat zij zich voortdurend aanpassen. Onderzoek gepubliceerd via Openresearch AmsterdamĀ laat zien dat maskeren (het verbergen of onderdrukken van neurodivergente kenmerken) veel voorkomt. Dit gebeurt vaak uit angst voor stigma, uitsluiting of negatieve beoordeling.
Hoewel maskeren op korte termijn kan helpen om te voldoen aan verwachtingen, heeft het op langere termijn duidelijke gevolgen: verhoogde stress, mentale uitputting en een verhoogd risico op burn-out.
Het vraagt voortdurende zelfregulatie en laat weinig ruimte voor herstel. Daarmee raakt neurodiversiteit niet alleen aan functioneren, maar ook aan welzijn en identiteit.
5.2. Organisaties: potentieel benutten of verspillen
Op organisatieniveau wordt steeds duidelijker dat cognitieve diversiteit alleen waarde toevoegt wanneer inclusie structureel en bewustĀ wordt vormgegeven.
Publicaties van VOIONĀ benadrukken dat organisaties pas profiteren van neurodivers talent wanneer zij investeren in heldere communicatie, flexibele werkprocessen en echte aandacht voor individuele kwaliteiten.
Zonder die randvoorwaarden blijven verschillen onbenut of worden ze zelfs problematisch. Medewerkers die anders denken of werken vallen sneller buiten de norm, terwijl juist hun perspectief van waarde kan zijn. Inclusie vraagt daarom meer dan individuele aanpassingen. Het vraagt om herontwerp van systemen, verwachtingen en leiderschap.
5.3. Maatschappij: tussen vooruitgang en tegenstrijdigheid
Op maatschappelijk niveau zien we in 2025 een duidelijke verschuiving: weg van uitsluitend pathologiseren, richting meer waardering voor breinverschillen. Neurodiversiteit wordt vaker besproken als onderdeel van diversiteit en inclusie, en niet alleen als zorgvraagstuk.
Tegelijkertijd blijft er sprake van tegenstrijdigheid. Beleidskaders, terminologie en wetgeving lopen niet altijd gelijk met deze veranderende visie. Waar in de ene context wordt gesproken over talent en potentieel, wordt in een andere context nog sterk vastgehouden aan probleemdefinities en beperkingen. Dit zorgt voor verwarring.
De kern van deze ontwikkelingen is dat neurodiversiteit geen individueel probleem is dat āopgelostā moet worden, maar een collectieve verantwoordelijkheid. Hoe iemand functioneert, wordt niet alleen bepaald door het brein, maar door de ruimte die systemen bieden om verschillend te zijn.
De inzichten uit 2025 maken duidelijk:
individuen hebben veiligheid nodig om zichzelf te kunnen zijn,
organisaties hebben structuur en visie nodig om diversiteit te benutten,
en de maatschappij heeft consistentie nodig tussen waarden, taal en beleid.
6. Vooruitblik: wat betekent dit voor 2026?
In 2026 zal de focus rond neurodiversiteit zich verder verplaatsen van erkenningĀ naar toepassing. De inzichten uit 2025, zoals het onderscheiden van subtypen binnen autisme en het groeiende begrip van brede cognitieve profielen, zullen leiden tot gerichtere ondersteuning en beleid op maat.
Verwacht wordt dat diagnostiek minder generiek wordt en sterker gekoppeld raakt aan functioneren in context: op school, op het werk en in het dagelijks leven, in plaats van uitsluitend aan klinische criteria.
Tegelijkertijd zal de maatschappelijke discussie zich verdiepen. Organisaties en onderwijsinstellingen staan voor de uitdaging om inclusie niet langer als extraatje te benaderen, maar als ontwerpprincipe.
In 2026 zal duidelijker worden welke systemen werkelijk ruimte bieden aan cognitieve diversiteit en welke achterblijven. Neurodiversiteit verschuift daarmee van een onderwerp van bewustwording naar een toetssteen voor hoe inclusief en toekomstbestendig onze samenleving werkelijk is.
Neurodiversiteit in 2025: trends, cijfers & inzichten. ANTRE kan je helpen!
Neurodiversiteit vraagt om meer dan bewustwording alleen. Het vraagt om inzicht, doordachte keuzes en systemen die ruimte bieden aan verschillende manieren van denken en werken.
Heeft u ondersteuning nodig bij het begrijpen en toepassen van neurodiversiteit binnen uw organisatie? Wij helpen graag bij het vertalen van inzichten naar werkbare, neuro-inclusieve praktijk. Neem contact op via team@antrestudio.nl en ontdek wat mogelijk is.



Opmerkingen